Illustratie: Suzanne Huijs
Roeping
Marie Louwersse (1890-1939)
Vier familieleden heeft Elisabethwees Marie verloren als ze aan de slag gaat in het Algemeen Ziekenhuis van Culemborg. Daar vindt ze waardering en werkt met plezier. Mag Marie verpleegkundige worden? De weesmoeder doet er alles aan om dat te verhinderen.
Timmerman Hendrik Louwersse en zijn vrouw Johanna krijgen zes kinderen. Ze wonen in de Heerenstraat, op een steenworp afstand van het Elisabeth Weeshuis. Na de dood van hun dochtertje Anna Maria, wordt weer een meisje geboren. Dat krijgt de naam van haar overleden zusje. Een jaar later komt Antonia. Moeder Louwersse is waarschijnlijk ziek en kan niet zorgen voor Anna Maria en Antonia. Een buurvrouw neemt ze tijdelijk in huis. Ze kan niet voorkomen dat Antonia sterft aan buikgriep, pas 7 weken oud.
In 1894 overlijdt vader Louwersse aan tuberculose en vier maanden later bezwijkt moeder aan een dubbele longontsteking. De kinderen Louwersse blijven ouderloos achter. Een maand na moeders dood worden Derk (11), Johanna (10), Jan (8) en Marie (4) achtergelaten in het weeshuis.
Broers Derk en Jan leren voor timmerman op de Ambachtschool in Tiel. Zus Johanna mag een opleiding tot telegrafist volgen. Kort voordat Derk (18) het weeshuis verlaat, blijkt hij tuberculose te hebben. Hij mag blijven, maar overlijdt op 4 maart 1902. Een jaar later vertrekken broer Jan en zus Johanna. Marie (13) blijft alleen achter.
Het is voorjaar 1907 als de zorgzame Marie start als invalkracht in het Algemeen Ziekenhuis. Dat blijft niet onopgemerkt en de directrice wil Marie graag opleiden tot verpleegkundige. De protectoren stemmen toe. Ondanks talloze bezwaren van weesmoeder Bonnarius, die haar liever inzet om twee kinderen met het zeer besmettelijke roodvonk te verzorgen.
Na haar vertrek vindt Marie onderdak bij de ziekenhuisdirectrice en voltooit van daaruit haar opleiding. Tussen 1910 en 1914 werkt ze in een ziekenhuis in Utrecht. Daarna solliciteert ze als particulier verpleegkundige bij een welgestelde dame in Zeist, en krijgt de baan. Ze vertrekt na drie jaar om kinderjuffrouw te worden bij een weduwnaar in Geldermalsen.
Ondertussen leert ze Karel Wiercx van Rhijn kennen. Hij werkt op het hoofdkantoor van de Nederlandse Spoorwegen in Utrecht. Ze trouwen in 1919 en gaan wonen aan de Lange Nieuwstraat. Hier wordt in 1920 hun enige kind, zoon Eduard, geboren. Zoals toen gebruikelijk stopt Marie als verpleegkundige en blijft thuis om voor man en zoon te zorgen. Op maandag 9 januari 1939 overlijdt ze aan een onbekende ziekte. Marie is 48 jaar geworden.
Dit verhaal is onderdeel van het project Wij waren wees waarin vrijwilligers samen met museummedewerkers de levensverhalen van 48 kinderen die opgroeiden in het Culemborgse Elisabeth Weeshuis onderzoeken. Lees meer over Wij waren wees.
Bij het onderzoek naar het leven van de weeskinderen en de samenstelling van de verhalen over hen is de uiterste zorgvuldigheid betracht. Mochten er desondanks onjuistheden in voorkomen dan verzoeken wij u deze te melden.