Illustratie: Suzanne Huijs
Veroordeelde landloper
Arnoldus Stigters (1845-1902)
Boerenzoon Arnoldus verliest zijn ouders. In het weeshuis heeft hij moeite om mee te komen. De jongen moet wel een goede opleiding krijgen, vinden de protectoren. Op latere leeftijd raakt koperslager Arnoldus in de problemen. In de Drentse veenkoloniën proberen ze een boer van hem te maken.
Arnoldus komt ter wereld in het buurtschapje Goilberdingen, tegenwoordig de woonwijk Parijsch. Het boerenbestaan is er geen vetpot: de polders zijn te nat om goed te boeren. Bikkelen is het voor het gezin Stigters, met drie opgroeiende jongetjes. Na de geboorte van haar vierde zoontje, in 1848, overlijdt moeder Gerarda. En acht jaar later, vlak na de grote overstroming van 1855, moeten de kinderen ook hun vader missen.
De 11-jarige Arnoldus mag naar het Elisabeth Weeshuis. De onderwijzer vindt hem ‘treuzerig en talmend’, er ‘zit niet heel veel bij’. Hij gaat in de leer bij koperslager Pieters. Die ziet wel wat in Arnoldus. Mag de 16-jarige knecht bij hem inwonen? Dat mag van de protectoren, zolang hij zijn lessen blijft volgen aan de ‘Industrieschool’. Zo vertrekt de jonge koperslager eind 1862 uit het weeshuis. Met een keurige uitzet, waaronder een nieuw pak en 3 gulden.
Zes jaar later vertrekt de 23-jarige Arnoldus richting Tilburg. Wellicht voor een betere baan. Daarna duikt hij op in Arnhem, Amsterdam en Zeist. Trekt hij rond om potten en pannen te repareren? In 1896 treffen we de 51-jarige oudwees in Utrecht. Wegens ‘landloperij’ veroordeeld tot drie dagen gevangenis en zes maanden Wilhelminaoord, een van de beruchte Drentse koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid. De vaderlandse armen zwoegen er in de velden om het boeren te leren.
Arnolds inschrijfkaart vertelt ons hoe groot zijn oren zijn, hoe lang zijn neus en pink. Ook het wijnkleurige moedervlekje op zijn borst blijft niet onvermeld. En ze maken er foto’s, van voren en van opzij: een man met een wat hopeloze blik, alsof hij niet goed weet wat hem overkomt.
Dat is al de tweede keer dat Arnoldus in een veenkolonie terechtkomt. Na een half jaar is hij weer vrij man, maar wordt een maand later alweer opgepakt voor hetzelfde vergrijp. Vonnis: drie dagen gevangenis en drie jaar ‘opzending’ naar het veen. Voorjaar 1900 keert Arnoldus terug naar zijn zwervend bestaan. Nu duurt de vrijheid slechts twee maanden. Voor de vierde maal verdwijnt Arnoldus naar het noorden, weer voor 3 jaar. Om niet meer terug te komen: een jaar voor zijn vrijlating overlijdt hij in het kolonieziekenhuis, 57 jaar.
Dit verhaal is onderdeel van het project Wij waren wees waarin vrijwilligers samen met museummedewerkers de levensverhalen van 48 kinderen die opgroeiden in het Culemborgse Elisabeth Weeshuis onderzoeken. Lees meer over Wij waren wees.
Bij het onderzoek naar het leven van de weeskinderen en de samenstelling van de verhalen over hen is de uiterste zorgvuldigheid betracht. Mochten er desondanks onjuistheden in voorkomen dan verzoeken wij u deze te melden.