Illustratie: Suzanne Huijs
Geronseld
Goossen Huybertz Vereem (1700 – vóór 1750)
Door de moord op zijn vader moet de 8-jarige Goossen naar het weeshuis. Na een verblijf van tien jaar brengen ‘stoutigheden’ hem in de problemen. De halfwees zoekt zijn heil in Amsterdam. Daar ontmoet hij ‘zielenverkoopster’ Neeltje Hendriks. Zijn leven neemt een onverwachte wending.
Zakkendrager Hubert Gosens Vereem wordt in 1707 op verraderlijke wijze in de rechterborst gestoken door Gerrit Theunissen uit Zijderveld. Hubert overlijdt ter plaatse aan zijn verwondingen. Plaats delict: herberg Het Spoel te Goilberdingen. Ging het om een dronkenmansruzie?
Huberts weduwe Annichje Caspars blijft achter met twee zoontjes van 4 en 8 jaar. Ze richt een onderdanig verzoek aan protector Nedermeyer, die ook burgemeester van Culemborg is. Of haar oudste jongen Goossen in het weeshuis mag komen. Annichje heeft geen middelen van bestaan meer en is bovendien in verwachting van een derde kind. Het verzoek wordt gehonoreerd en ondertekend door Louise Anna van Waldeck-Eisenberg, gravin van Culemborg.
In het weeshuis krijgt Goossen les in lezen en schrijven van weesvader Adrianus van Santen. Vanaf zijn twaalfde werkt hij als ambachtsjongen, meestal bij schoenmakers. Als hij 18 is moet hij het weeshuis verlaten vanwege ‘begane stoutigheden’. Zijn moeder krijgt van de protectoren het aanzienlijke bedrag van 30 gulden mee, om kleding te kopen voor haar zoon.
In 1722 trouwt Goossen (21) met de Amsterdamse Cornelia Breker. Ze krijgen een zoontje: Caspar. Daarna verhuizen ze naar Amsterdam, waar in 1725 dochter Anna wordt geboren. Rond die tijd ontmoet Goossen vermoedelijk Neeltje Hendriks, die hem ronselt als bemanningslid voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Bood ze het gezin onderdak? Of voorzag ze Goossen van een scheepsuitrusting? In elk geval tekent hij een ‘ceel’, een schuldbrief. Daardoor moet hij Neeltje nog vijf jaar afbetalen.
Zo laat Goossen in 1726 zijn gezin achter en gaat als matroos aan boord van de ‘Stad Leyden’. Hij moet laden en lossen, op wacht staan, sturen, helpen met de zeilen, en onderhoud verrichten aan het schip. Met honderden bemanningsleden slaapt Goossen in een hangmat in het ruim. Het is krap en slecht geventileerd. Het eten is eentonig en arm aan vitaminen. Velen worden ziek en overleven niet.
Goossen redt het. Twee keer vaart hij vanaf Texel via Kaap de Goede Hoop naar Batavia. Een reis van een half jaar. In 1730 komt hij vanuit Ceylon met de ‘Kommerrust’ terug en monstert af. Een jaar later wordt hij opnieuw vader, van zoon Adrianus. Goossens sterfdatum is onbekend, maar als Cornelia overlijdt in 1750, staat ze vermeld als weduwe.
Dit verhaal is onderdeel van het project Wij waren wees waarin vrijwilligers samen met museummedewerkers de levensverhalen van 48 kinderen die opgroeiden in het Culemborgse Elisabeth Weeshuis onderzoeken. Lees meer over Wij waren wees.
Bij het onderzoek naar het leven van de weeskinderen en de samenstelling van de verhalen over hen is de uiterste zorgvuldigheid betracht. Mochten er desondanks onjuistheden in voorkomen dan verzoeken wij u deze te melden.