Illustratie: Suzanne Huijs
Levenslang
Kobus Wammes (1916-2006)
Halfwees Kobus mag naar de ambachtsschool in Tiel. Dat was toen niet voor iedereen weggelegd. Maar de harde straffen en de liefdeloze opvoeding in het weeshuis laten diepe sporen na. Zelfs na zeventig jaar nog.
Als vader Bernardus overlijdt is Kobus net 2. Moeder Johanna blijft achter met vijf kinderen, zonder inkomsten. Op zijn zesde verjaardag wordt Kobus aangemeld bij het weeshuis. Zus Corrie en broer Jan gaan hem voor. Twaalf jaar brengt hij in de instelling door.
Hierover vertelt Kobus later veel aan zijn kinderen. ‘Ze hadden goed te eten en fatsoenlijke kleren. Kobus mocht met zijn goede vriend Frans de Bruin naar de ambachtsschool in Tiel. Elk jaar ondernamen ze een busreisje. Veel kinderen hadden dat toen allemaal niet. “En wat was er anders van me terecht gekomen?”, vroeg Kobus zich af.’
‘De jongens in het weeshuis waren als broers, maar liefde van de weesouders kregen ze niet. Het leven was hard. Ging het niet goedschiks, dan maar kwaadschiks. Op een ochtend werd de weesvader plotseling wakker door lawaai. De schuld van de 8-jarige Kobus, vond hij. Zó hard sloeg vader op zijn oor dat het bloed eruit liep. Kobus hield er een gehoorbeschadiging aan over.’
Met een timmermansdiploma en een gereedschapskist verlaat de 18-jarige Kobus in 1934 het weeshuis. Hij gaat aan de slag als meubelmaker en onderhoudt ook zijn moeder. In de Tweede Wereldoorlog werkt Kobus vrijwillig voor een Duits bedrijf aan de bouw van de Atlantikwall in Noorwegen. De arbeitseinsatz in Nederland ontloopt hij door zwervend door Europa de kost te verdienen voor zijn familie.
In augustus 1945 meldt Kobus zich voor het Nederlandse leger. De rest van zijn werkzame leven is hij beroepsmilitair. In 1950 trouwt Kobus met Neeltje en ze krijgen drie kinderen. Ze gaan in Harskamp wonen, vlak bij de kazerne. ‘Hij was streng, maar wilde altijd het beste voor zijn gezin. Elke zaterdag fietste hij speciaal naar Ede om verse groente te halen.’
‘Toen Neeltje in 1994 overleed, begon Kobus al te dementeren. Hij zei: “Ik hoop niet dat ik in een tehuis kom, want ik heb mijn hele jeugd al opgesloten gezeten.” Langzaam kwamen zijn herinneringen weer boven. Toen dagopvang toch nodig was, sloeg de onrust toe. Hij voelde zich opgesloten en wilde alleen maar weg. Thuisgekomen was hij in paniek: “Ik moet op tijd zijn. De weesvader wacht. Straks zit de poort dicht…” Zo’n sterke man, maar zo angstig als een kind.’
Vijftien jaar lang herbeleeft Kobus gebeurtenissen uit zijn weeshuistijd. Bijna 90 jaar oud overlijdt hij, met een glimlach op zijn gezicht.
Dit verhaal is onderdeel van het project Wij waren wees waarin vrijwilligers samen met museummedewerkers de levensverhalen van 48 kinderen die opgroeiden in het Culemborgse Elisabeth Weeshuis onderzoeken. Lees meer over Wij waren wees.
Bij het onderzoek naar het leven van de weeskinderen en de samenstelling van de verhalen over hen is de uiterste zorgvuldigheid betracht. Mochten er desondanks onjuistheden in voorkomen dan verzoeken wij u deze te melden.