Illustratie: Suzanne Huijs
Grote broer
Laurens Swaerdens (1912-1930)
Laurens en zijn broertje zijn nergens welkom. Ze verliezen elkaar uit het oog. In het Elisabeth Weeshuis vindt Laurens toch onderdak, maar mist zijn familie. Dankzij het Lutherse kerkbestuur komen de broers weer samen. Maar de angstcultuur in het weeshuis eist zijn tol.
Laurens (6) verliest zijn vader Nicolaas aan ‘longtering’. Een langdurige vorm van tuberculose. Drie weken later krijgt hij een broertje. Moeder Maria vernoemt hem naar zijn vader. Twee jaar later bezwijkt ook zij aan tuberculose. Wat te doen met Laurens (8) en Nicolaas (2)?
De officiële instanties falen. De kinderen zijn Luthers opgevoed, en het Lutherse kerkbestuur grijpt in. Nicolaas komt terecht in een weeshuis in Alphen aan de Rhijn. Na een zwerftocht langs allerlei instellingen. Voor Laurens is geen geld, zo vermeldt het opnameverzoek dat de kerk richt aan het Elisabeth Weeshuis. Hij verblijft bij een tante, die hem op straat dreigt te zetten, ontdekt een protector. Op school is hij een gehoorzaam kind waar ‘wel wat van te maken zal zijn’. Laurens wordt aangenomen.
Zomer 1922 mag hij op vakantie bij zijn oom in Schiedam. Een warm bad. Maar hij moet op tijd weer terug zijn, want broertje Nicolaas komt logeren. Heerlijk hebben de jongens het. Het zou goed zijn, aldus het kerkbestuur, als ook Nicolaas wordt toegelaten. En zo gebeurt het. Dan loopt de 12-jarige ‘Louwtje’ na schooltijd weg. In Vreeswijk haalt vader Visser hem weer op. Hij ging naar zijn Schiedamse oom. Waarom, vraagt niemand zich af.
Na de lagere school start Laurens als leerling-meubelmaker aan de Tielse Ambachtsschool. Op zijn 14e vraagt hij: mag ik vakantiewerk doen bij timmerman Verbeek? ‘Ik kan zo in de praktijk het vak beter leren.’ Geen goed idee, zegt de rentmeester na overleg met de schooldirecteur. ‘De weesvader kan vast nog wel wat klusjes binnen de weeshuismuren verzinnen.’
Laurens (17) haalt zijn diploma en gaat werken bij meubelfabriek Palumbus. In het weeshuis komt hij in de problemen. Welke is onduidelijk. Volgens tijdgenoot Arie Pothuizen heerst er een angstcultuur met harde straffen. Laurens zou de karwats hebben verbrand die op de slaapzaal hing. De protectoren confronteren hem met zijn ‘ergerlijk en minderwaardig gedrag’. Ze dreigen hem ‘weg te jagen’. Ook vanwege zijn slechte invloed op de andere jongens. Kort daarna gaat het weer mis en moet Laurens weg.
Binnen een jaar sterft de 18-jarige meubelmaker in het ‘sterfhuis’ van een Culemborgs ziekenhuis. Doodsoorzaak: bloedvergiftiging, waarschijnlijk door een verontreinigde wond. Nicolaas (12) erft van zijn broer een spaarbankboekje met fl. 206,45. Hij overleeft Laurens tot in de 21e eeuw.
Dit verhaal is onderdeel van het project Wij waren wees waarin vrijwilligers samen met museummedewerkers de levensverhalen van 48 kinderen die opgroeiden in het Culemborgse Elisabeth Weeshuis onderzoeken. Lees meer over Wij waren wees.
Bij het onderzoek naar het leven van de weeskinderen en de samenstelling van de verhalen over hen is de uiterste zorgvuldigheid betracht. Mochten er desondanks onjuistheden in voorkomen dan verzoeken wij u deze te melden.