Illustratie: Suzanne Huijs
Rigoureus besluit
Speijer de Wildt (1805-1872)
In het weeshuis blijkt Speijer een leergierig kind. De protectoren belonen hem daarvoor rijkelijk. Vervolgens werkt hij twintig jaar als stoelenmaker, zoals veel Culemborgers toen. Maar dan krijgt Speijer genoeg van de stoffige werkplaats. Hij neemt een rigoureus besluit.
Zijn vader sneuvelt in 1813 als soldaat in het leger van Napoleon. De 8-jarige Speijer blijft achter met zijn zusje en zijn moeder. Die hertrouwt in 1815, maar sterft nog datzelfde jaar in het kraambed. Opa meldt de kinderen aan bij het weeshuis. Vanaf april 1816 is dit hun nieuwe thuis.
Speijer (11) doet goed zijn best. Voor lezen en spelling haalt hij ruim voldoende, en hij leert goed voor stoelenmaker. In de periode 1818-1822 valt hij elk jaar in de prijzen. Die reiken de protectoren uit aan de beste leerlingen in het weeshuis. Trots neemt Speijer achtereenvolgens in ontvangst: een zijden halsdoek, een zilveren broekgesp, 3 gulden, een zegelstempel en zelfs een zilveren zakhorloge.
Als hij in 1824 het weeshuis verlaat, ontvangt Speijer 5,40 gulden voor gereedschap. Daarna werkt hij als stoelenmaker in Culemborg, waar de stoelenmakerij bloeit als nooit tevoren. Rond 1835 vervult hij zijn dienstplicht bij de Gelderse schutterij. De 29-jarige korporaal krijgt van zijn commandant toestemming om te trouwen met Johanna Blok uit Buurmalsen. In die tijd is Speijer 1.70 meter lang, heeft een ‘normale’ neus en mond, met een ronde kin, bruin haar en bruine wenkbrauwen.
In 1840 woont Speijer met vrouw en twee dochters in de Culemborgse Slotstraat en werkt als stoelenmakersknecht. In de jaren erna worden nog twee zoons geboren. In de buurt woont Rotterdammer Fred Begman met zijn gezin. Als ‘commies’ voor de Rijksbelastingen werkt Fred vermoedelijk jarenlang op het postkantoor of in de haven, waar veel stoelen worden verscheept. Tipt hij de stoelenmaker over een nieuwe carrière als belastingambtenaar?
Het gezin De Wildt besluit in 1845 of later naar de regio Rotterdam te vertrekken. In 1849 komt het eerste bewijs dat Speijer werkt als ‘Rijkscommies’. Eerst tijdelijk, later vast. Ruim 15 jaar verzorgt hij de inning van belastingen, waardoor de familie een zekere welstand verwerft. Maar als ze in 1864 van Lekkerkerk naar Hillegersberg verhuizen, is de 59-jarige Speijer toch weer stoelenmatter. En bij het huwelijk van zijn zoon vier jaar later ‘gepensioneerd Rijksambtenaar’.
De belastingdienst moet fors inkrimpen omdat de regering veel plaatselijke accijnzen heeft afgeschaft. Is daarom Speijer ontslagen of met vervroegd pensioen gestuurd? Een vetpot is het niet, want hij werkt nog tot aan zijn dood in 1872 als stoelenmatter. Speijer wordt 66 jaar.
Dit verhaal is onderdeel van het project Wij waren wees waarin vrijwilligers samen met museummedewerkers de levensverhalen van 48 kinderen die opgroeiden in het Culemborgse Elisabeth Weeshuis onderzoeken. Lees meer over Wij waren wees.
Bij het onderzoek naar het leven van de weeskinderen en de samenstelling van de verhalen over hen is de uiterste zorgvuldigheid betracht. Mochten er desondanks onjuistheden in voorkomen dan verzoeken wij u deze te melden.