
Illustratie: Suzanne Huijs
Geliefde vakvrouw
Kaatje Vroonhof (1857-1882)
Vele jaren van haar korte leven zit Kaatje Vroonhof op ‘haar’ school: de openbare Burgerschool in Culemborg. Eerst als goede leerling, later als gedreven hulponderwijzeres. Tot de inspectie het schoolgebouw beoordeelt als ‘schadelijk voor de gezondheid’.
Kaatjes vader Hermanus komt uit Wijk bij Duurstede, haar moeder Christina uit Cothen. Na hun huwelijk steken ze de Lek over en trekken in bij de Hermans zus, een weduwe. Ze bewonen een boerderijtje in Redichem, het buitengebied oostelijk van Culemborg. Bij Kaatjes geboorte is haar vader ‘bouwman’: boer of boerenknecht.
Kaatje is 2 als haar broertje van 3 maanden overlijdt. Kort daarna sterft ook haar moeder. Vader hertrouwt in 1861 en is dan brouwersknecht. Vijf jaar later overlijdt hij ook. Op 15 december 1866, een maand na vaders dood, moet de 9-jarige Kaatje naar het Elisabeth Weeshuis. Ze krijgt nummer 96. Samenwonen met twintig andere kinderen is vast wennen voor een enig kind. Gelukkig mag ze al snel logeren bij oom Cornelis, zijn vrouw en hun twee jonge kinderen. Cornelis is herbergier in Wijk bij Duurstede.
De weeskinderen zitten op de openbare Burgerschool, rechts van de weeshuispoort. Een nieuwe omgeving voor Kaatje. Hier betalen leerlingen schoolgeld, te duur voor haar vader. Zat zij eerder op de gratis armenschool? Of mocht ze niet omdat ze thuis moest helpen? Leren gaat uitstekend, en in 1870 mag Kaatje (13) beginnen met de opleiding voor hulponderwijzeres. De eerste die vrouwen een betaalde baan oplevert. Is de vijf jaar oudere Engelina Grootveld haar voorbeeld? Zij rondt dat jaar succesvol dezelfde opleiding af.
De hoofdonderwijzer van de Burgerschool geeft Kaatje privéles en in het weeshuis leert ze handwerken. De ijverige Kaatje ontvangt een beloning voor ‘buitengewone diensten’. Ongeveer een jaar is ze ziek, maar start daarna haar lessen weer. In 1875 lezen we in de Culemborgsche Courant dat ze ‘met gunstig gevolg het examen van hulponderwijzeres heeft afgelegd’.
Haar eerste baan is op een deftige meisjesschool in Roermond. Kaatje geeft de jongste kinderen les. Dat doet ze goed en ze is geliefd. Toch is ze binnen een jaar weer terug in Culemborg, om juf te worden op haar oude school. Na zes jaar wordt ze beloond met een salarisverhoging.
De medische inspectie constateert in 1882 dat het gebouw van de Burgerschool ‘schadelijk [is] voor de gezondheid’. Twee jaar later opent aan de Goilberdingerstraat een prachtige ‘lagere school’. Met betere voorzieningen en kleinere klassen. Kaatje (24) maakt dit niet meer mee. Zij overlijdt op 3 mei 1882 aan tuberculose. Na ‘een langdurig en geduldig gedragen lijden’.
Dit verhaal is onderdeel van het project Wij waren wees waarin vrijwilligers samen met museummedewerkers de levensverhalen van 48 kinderen die opgroeiden in het Culemborgse Elisabeth Weeshuis onderzoeken. Lees meer over Wij waren wees.
Bij het onderzoek naar het leven van de weeskinderen en de samenstelling van de verhalen over hen is de uiterste zorgvuldigheid betracht. Mochten er desondanks onjuistheden in voorkomen dan verzoeken wij u deze te melden.