
Vele jaren van haar korte leven zit Kaatje Vroonhof op ‘haar’ school: de openbare Burgerschool in Culemborg. Eerst als goede leerling, later als gedreven hulponderwijzeres. Tot de inspectie het schoolgebouw beoordeelt als ‘schadelijk voor de gezondheid’.
Kaatjes vader Hermanus komt uit Wijk bij Duurstede, haar moeder Christina uit Cothen. Na hun huwelijk steken ze de Lek over en trekken in bij Hermans zus, een weduwe. Ze bewonen een boerderijtje in Redichem, het buitengebied oostelijk van Culemborg. Bij Kaatjes geboorte is haar vader ‘bouwman’: boer of boerenknecht.
Kaatje is 2 als haar broertje van 3 maanden overlijdt. Kort daarna sterft ook haar moeder. Vader hertrouwt in 1861 en is dan brouwersknecht. Vijf jaar later overlijdt ook hij. Op 15 december 1866, een maand na vaders dood, moet de 9-jarige Kaatje naar het Elisabeth Weeshuis. Ze krijgt nummer 96.
Samenwonen met twintig andere kinderen is vast wennen voor een enig kind. Gelukkig mag ze al snel logeren bij oom Cornelis, zijn vrouw en hun twee jonge kinderen. Cornelis is herbergier in Wijk bij Duurstede.
De weeskinderen zitten op de openbare Burgerschool, rechts van de weeshuispoort. Een nieuwe omgeving voor Kaatje. Hier betalen leerlingen schoolgeld. Dat kon haar vader vroeger waarschijnlijk niet betalen. Zat zij daarom op de gratis armenschool? Of mocht ze niet omdat ze thuis moest helpen? Leren gaat uitstekend, en in 1870 mag Kaatje (13) beginnen met de opleiding voor hulponderwijzeres. De eerste die vrouwen een betaalde baan oplevert. Wellicht is de vijf jaar oudere Engelina Grootveld haar voorbeeld. Zij rondt dat jaar succesvol dezelfde opleiding af.
De hoofdonderwijzer van de Burgerschool geeft Kaatje privéles en in het weeshuis leert ze handwerken. De ijverige stagiaire ontvangt een beloning voor ‘buitengewone diensten’. Ongeveer een jaar is ze ziek, maar start daarna haar lessen weer. In 1875 lezen we in de Culemborgsche Courant dat ze ‘met gunstig gevolg het examen van hulponderwijzeres heeft afgelegd’.
Haar eerste baan is op een deftige meisjesschool in het Limburgse Roermond. Kaatje geeft de jongste kinderen les. Dat doet ze goed en ze is geliefd. Toch is ze binnen een jaar weer terug in Culemborg, om juf te worden op haar oude school. Na zes jaar, in 1882, wordt ze beloond met een salarisverhoging.
Tegelijkertijd keurt de medische inspectie het gebouw van de Burgerschool af omdat het ‘schadelijk [is] voor de gezondheid’. Kaatje (24) is dan waarschijnlijk al ziek. Ze overlijdt op 3 mei 1882 aan tuberculose. Na ‘een langdurig en geduldig gedragen lijden’. Twee jaar later opent aan de Goilberdingerstraat een prachtige ‘lagere school’. Met betere voorzieningen en kleinere klassen.
© 2025 - alle rechten voorbehouden - gebouwd door WISCH - Privacyverklaring - Huisregels